Het boek opent met een portret van H.M. de Koningin-Moeder Emma, die "Beschermvrouwe heeft willen wezen van ons Jubileum-fonds". Daarna komen er bijdragen n.a.v. het gouden feest: een dankzegging, oude herinneringen, een bijdrage van de penningmeester, een beschrijving van de therapie van de epilepsie enz. Het hele boek spreekt van de toewijding van het verpleegkundig personeel voor hun patiënten. Die toewijding is te merken in de bijdragen, zoals dit gedicht, gemaakt door één van de zusters:
Een onzer jongskensEen eindje verderop volgt een gesprek tussen een oude patiënt en een jongere. De jongere is het niet eens met zijn lot in het "Gesticht voor Epileptici". De oude heeft "het doel ervan begrepen en daarin rust gevonden". De balorige jongen ontloopt de oude, hoewel deze gelegenheid zoekt om hem te spreken. Op een dag komt die gelegenheid:
Ik ken een snoep'rig jongske,
Een lief, aanvallig kind.
Een alleraardigst ventje,
Hij is mijn kleine vrind.
Hij heeft een klein rond mondje,
En lipjes, rood als bloed.
En hagelwitte tandjes,
Zeg, staat dat nu niet goed?
Ook heeft hij blauwe oogen,
En donker krullend haar,
Hij is een vrolijk baasje!
Ach, kon hij spreken maar.
Want onze kleine jongen
Zoo vriend'lijk, lief en zacht,
Kan nog geheel niet praten.
Toch is hij bijna acht.
Wat of ons ventje dan wel scheelt?
O, vraag 't maar liever niet!
Kijk hem eens goed in d' oogjes,
Ik wed, dat gij 't wel ziet.
Soms zijn er dagen achtereen,
Dat d' oogjes moede staan en mat:
En? - vraagt gij - ja, dan hoort ge 't wel,
Een toeval heeft hij weer gehad.
Maar zijn die dagen dan voorbij,
Dan is de kleine man
Weer vroolijk, en hij danst en springt,
Zoo lang als hij maar kan.
Ja lieve kleine, speel maar voort,
Gij weet niet, dat gij lijdt;
Gij vraagt ook niet, waartoe - waarom,
Waarvoor g' op aarde zijt.
En wij? Wij vragen ook niet meer,
Maar zwijgen Gode stil!
Hij weet - waartoe - waarvoor - waarom -
Het is Zijn heil'ge wil.
Een Zuster
Luister eens, zoo heeft hij gezegd met zijn vriendelijke, innemende stem, luister eens, ik moet je eens wat zeggen. En hij heeft hem de hand vriendelijk op den schouder gelegd en getracht hem in de oogen te zien.
Maar, dat viel niet mee!
Och, laat me toch, zoo werd hem toegebeten, wat heb ik met je te maken!
En de jongen wendt zich af en keert zich om narrig, boos, geprikkeld.
Zoo durft alleen een vreemde tegenover dezen uiterst lieven, ouden man te doen. Daarom staat deze eenigszins verbaasd. Zal hij hem laten gaan? Neen, dat mag niet. Nog eens geprobeerd:
Maar, nog vriendelijker en overredender klinkt het: Maar, mag ik je dan niet eens wat vragen?
Tegenover zóóveel hartelijke toegevendheid is het meest verbitterde hart niet bestand. De jonge man keert zich om en zegt, nog halsstarrig, snibbig:
Wat heb je dan te vragen?
Gelukkig, het ijs zal wel breken!
Is het een gebed, dat de ander opzendt in dat korte oogenblik van aarzeling?
In ieder geval, hij ervaart: "In die ure zal het U gegeven worden."
En zijn vraag valt vreemd daarin:
Weet je wel wat een dreg is?
Zie nu dat verbaasde gelaat van dien jongen!
Hij bijt den ouden toe: Een dreg, een dreg, weet ik het! Wat kan het me schelen!
Maar nu komt de oude los:
Nu moet je tegen mij niet zo boos doen! Ik heb je toch geen kwaad gedaan! Kom zit even, zit even! Daar trilt de grootste liefde in die stem, een liefde die zelfs dit verbitterde hart niet kan weerstaan. En de slechtgeluimde jongeman, gaat zitten.
Zoo zitten daar nu die twee. Dat is al een overwinning van beteekenis!
Met zijn trouwe oogen kijkt hij zijn jongen lotgenoot aan, en zegt dan op zijn meest goedhartigen toon:
Nu zal ik je eens zeggen, wat een dreg is.
De oude is heel langzaam in al zijn doen maar wel allermeest in zijn spreken. Daar moet men eerst aan wennen en daarbij veel geduld hebben. Maar in dit geval komt het den jongen ten goede. Hij vervolgt:
Een dreg, moet je weten, is een lang touw, met een scherpen haak. Voor drenkelingen, zie je! Als je nu in het water valt en je bent al gezonken, dan nemen de menschen dat touw met dien haak en gooien dat ook in het water om je te vinden. En als het goed gaat, dan haakt die haak in je kleeren, in je huid, in je vleesch, soms heel diep. Dat maakt een wond en dat doet erge pijn! En dan trekken de menschen je zoo naar den kant.
Als jij nu in het water lag, wat zou je liever willen: verdrinken, of met de dreg er uit gehaald worden?
Met groote verbaasde oogen ziet het jongemensch den spreker aan en weet niet hoe hij het heeft. Houdt die man hem nu voor de gek, of, zou hij daarmede ook iets bedoelen? Half verbaasd en half afkeerig antwoordt hij:
Als ik in het water lag, nou, dan zat ik toch ook liever aan den haak!
Dat heb je goed gezegd, antwoordt de ander. Dat heb je goed gezegd. En moet ik jou eens wat zeggen: Je zit eigenlijk al aan den haak! Ja, ja, kijk nu maar niet zoo verwonderd! Je zit aan den haak! Begrijp je me niet? Kijk eens, je bent heelemaal verloren, dat weet je toch zeker? Je bent voor den tijd verloren en voor de eeuwigheid verloren. Maar God, die rijk is in barmhartigheid door Zijn groote liefde, wil niet, dat je omkomt, zie je. En nu neemt God zo'n dreg. Je ziekte, moet je weten, dat is de dreg, met een scherpen haak, en nu zit er de haak diep bij je in. Dat doet erge pijn!
O, je behoeft er mij niets van te vertellen, ik weet het bij ervaring, dat doet zo'n pijn! Maar... worstel nu niet tegen, want het is om te redden man, het is om te redden!
Ken je dan niet dat versje uit Psalm 25 "Loutre goedheid, liefdekoorden..."? Wat zijn dat voor dingen, die liefdekoorden van God? Dat zijn dreggen, zeg ik je, dat zijn dreggen, met scherpe haken. Maar... het is om te redden. Dat moet je nooit vergeten!
En wat geen ander vermocht, dat bereikte deze oude, die zelf zoo smartelijk en toch zoo zalig ervaren had, wat Gods dreggen zijn en waartoe ze dienen. Ook deze jongen man ging vragen naar het doel, en....
Hij heeft, na een langen lijdensweg, geleerd, God te danken voor Zijn dreg.
Dat kan dus, God danken voor een dreg...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten